Een vader uit Irak meldt zich bij het wijkteam met zijn 15-jarige dochter. Deze meneer spreekt inmiddels redelijk Nederlands en zijn dochter vloeiend. In het gesprek blijkt dat de dochter graag ondersteund wil worden bij haar huiswerk (dochter doet HAVO). Het gaat niet zo lekker op school en vooral economie en talen vindt ze erg moeilijk. Als de wijkwerker het een en ander doorspreekt met hen, blijkt dat het eigenlijk best goed gaat met de dochter. Ze staat bij alle vakken voldoende maar ze vindt dit zelf niet goed genoeg. Er is wel bijles op school, maar ze geeft aan hier vaak niet mee uit te komen.
De wijkwerker kent een oudere dame in de wijk die vroeger leerkracht is geweest. Zij wordt benaderd om eens te sparren over deze vraag. Enthousiast zegt ze wel eens kennis te willen maken met vader en dochter en er wordt een afspraak gemaakt.

Tijdens dit gesprek raken de wijkbewoonster en de dochter met elkaar in gesprek, over school, toetsen en wat ze moeilijke vakken vindt. Regelmatig zegt de wijkbewoonster hoe goed ze eigenlijk haar best doet en je ziet dochter zichtbaar groeien. Uiteindelijk besluiten ze eens per week samen te komen en te kijken naar het huiswerk waar ze mee vast loopt.
Als vader en dochter weg zijn, praat de wijkwerker nog even na met de vrijwilligster. Ze fluistert de wijkwerker toe: “Het gaat volgens mij hartstikke goed met die meid, ze heeft denk ik wel last van faalangst”. Later hoort de wijkwerker dat ze een paar keer samen zijn geweest en dat dochter zich inmiddels heeft aangemeld voor een training met andere leerlingen die kampen met faalangst. Wat een waardevolle toeleiding is dit geweest, zomaar met behulp van een fijne wijkgenoot.